Op 23 januari 2018 is de Wet forensische zorg aangenomen. De bedoeling is de aansluiting van forensische zorg naar geestelijke gezondheidszorg te verbeteren om recidive te voorkomen. De wet gaat in op 1 januari 2019. Artikel 2.3 (wijziging artikel 37 Sr: opleggen RM door strafrechter) gaat pas in op 1 januari 2020.

Voor de TBS-praktijk is belangrijk de wijziging van artikel 37a Sr, waarin bepaald wordt dat een multidisciplinaire commissie de medische gegevens kan opvragen van verdachten die weigeren mee te werken aan pro justitia-onderzoek. Dat kan alleen bij verdenking van een delict dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam in de zin van artikel 38 Sr. Verder kan de rechter na invoering van deze wet (o.a.) bij beëindiging van de TBS artikel 37 Sr (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) zelf toepassen. Die rechter kan dan direct een “rechterlijke machtiging” in de zin van de Wet BOPZ (ofwel straks een zorgmachtiging o.g.v. de Wet verplichte GGZ) afgeven op verzoek van de officier van justitie. Ook biedt de wet de mogelijkheid om een “forensische patiënt” tijdelijk (zeven weken, eventueel te verlengen met vier weken) in een andere forensische instelling te plaatsen om te beoordelen of een definitieve overplaatsing naar een andere instelling in het kader van de veiligheid dan wel behandeling nodig is.

Gelijktijdig zijn de Wet verplichte GGZ (voor personen met een psychiatrische stoornis) en de Wet zorg en dwang (voor personen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking) aangenomen. Deze beide wetten vervangen de Wet BOPZ. Door de nieuwe mogelijkheid van de Wet forensische zorg om iemand aansluitend aan de TBS in de psychiatrie op te laten nemen, lijkt de in de praktijk toegepaste constructie van het verkrijgen van een rechterlijke machtiging alvorens de TBS te beëindigen niet meer nodig.