Op 1 januari 2018 is de Wet langdurig toezicht in werking getreden (art. 38z tot en met 38ag Sr). Doel van de wet is dat TBS-gestelden en zeden- en zware geweldsdelinquenten (veroordeeld voor feiten waarvoor een ongemaximeerde TBS mogelijk zou zijn, dus strafmaximum van tenminste vier jaar (en een paar specifieke feiten) en aanwezigheid gevaarscriterium) zo lang als nodig onder toezicht blijven staan en dat zij onder persoonsgerichte voorwaarden terugkeren in de samenleving. Bij terugvalgedrag en (dreigende) recidive kan zo direct worden ingegrepen. Daartoe treft de wet een drietal maatregelen:
- een VO is voortaan onbeperkt in duur (dit is al op 1 januari 2017 ingegaan en enkel voor TBS-ers van wie de dwangverpleging na 1 januari 2017 voorwaardelijk is beëindigd)
- de minimumduur van de proeftijd van bijzondere voorwaarden is nu gelijk aan de minimumduur van de proeftijd van de algemene voorwaarden van de VI, te weten één jaar (dat kan dus langer zijn dat de duur van het restant van de gevangenisstraf). Die proeftijd kan eenmalig verlengd worden met maximaal twee jaar. Bij zeden- en zware geweldsdelinquenten kan de proeftijd telkens met maximaal twee jaar worden verlengd als het gedrag of recidiverisico van de gedetineerde daartoe aanleiding geeft
- er is een nieuwe ‘gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel’ (GVM), die aansluitend aan het (definitief) eindigen van de TBS, de gevangenisstraf of de VI ten uitvoer wordt gelegd.
De rechter kan deze maatregel gelijktijdig met het opleggen van TBS of veroordeling van een zeden- of zware geweldsdelinquent tot een gevangenisstraf opleggen. Wanneer de gevangenisstraf, VI of TBS eindigt, beslist de rechter op vordering van het OM of de maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. Dat kan als er op dat moment een reële kans is op recidive of ter voorkoming van ernstig belastend gedrag tegenover slachtoffers of getuigen. De rechter kan de voorwaarden afstemmen op de persoon van de dader en het door hem gepleegde strafbare feit.
De voorwaarden behelzen het beperken van de bewegingsvrijheid en/of de beïnvloeding van gedrag, zoals (niet limitatief) een locatie- of gebiedsverbod (inclusief verhuisplicht en reisverbod), een meldplicht, een verbod om bepaald vrijwilligerswerk te doen en een alcohol- of drugsverbod. As de veroordeelde gebaat is bij een behandeling, kan de rechter opname in een zorginstelling of een andere vorm van forensische zorg als voorwaarde stellen. De voorwaarden bij deze zelfstandige maatregel zijn vergelijkbaar met die bij VI, de TBS met voorwaarden en andere voorwaardelijke kaders. Het reclasseringstoezicht wordt op een vergelijkbare manier uitgevoerd.
De looptijd van de maatregel kan twee, drie, vier of vijf jaar bedragen. Als het OM verlenging van de maatregel vordert, toetst de rechter na afloop van de opgelegde periode of de maatregel moet worden verlengd en zo ja, voor welke duur. De totale duur van de maatregel is niet gebonden aan een wettelijk maximum. Door de periodieke rechterlijke toets is geborgd dat de maatregel niet langer voortduurt dan noodzakelijk en proportioneel is.
Houdt de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden, dan kunnen die aangescherpt worden. Ook is dan hechtenis mogelijk. Tijdens de hechtenis wordt de looptijd van deze zelfstandige maatregel tijdelijk opgeschort. Na afloop van de hechtenis loopt de tenuitvoerlegging van de maatregel door. Deze kan dan ook weer worden verlengd. Per termijn van de zelfstandige maatregel bedraagt de totale duur van de hechtenis maximaal zes maanden.