Het is niet langer vanzelfsprekend dat rechters het meewerken aan een time-outplaatsing in een kliniek opnemen in de voorwaarden bij een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging (ook wel VO genoemd: voorwaardelijke ontslag).

De rechter kan de verpleging van overheidswege (dwangverpleging) voorwaardelijk beëindigen. De TBS-er valt dan onder de verantwoordelijkheid van de reclassering en verblijft niet meer in een TBS-kliniek (FPC). De rechter stelt voorwaarden vast waaraan de TBS-er moet voldoen. Worden die voorwaarden overtreden, dan kan de dwangverpleging hervat worden. In het kader van Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) vindt er een intensieve samenwerking plaats tussen de forensische behandelklinieken en de reclassering om de uitstroom van TBS-ers zo verantwoord mogelijk te maken. Onderling worden afspraken gemaakt dat TBS-ers die een voorwaarde (dreigen te) overtreden kortdurend (in de praktijk maximaal tweemaal zeven weken per jaar) in de forensische kliniek teruggeplaatst kunnen worden. De rechter legt de verplichting  mee te werken aan zo’n “time-out” dan vast in een voorwaarde.

In zo’n geval beslist de reclassering of, wanneer en hoe lang de TBS-er zich moet laten opnemen in een gesloten kliniek. Dit is in strijd met het beginsel dat alleen rechters kunnen beslissen iemands vrijheid te ontnemen. Wordt van tevoren niet bepaald in welke situaties precies de terugplaatsing toegestaan is, in welke kliniek, voor welk doel en hoe lang, dan wordt de beslissing tot het ontnemen van iemands vrijheid feitelijk bij de reclassering neergelegd. In reguliere strafzaken (veelal in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis) wordt regelmatig door de reclassering een soortgelijke constructie voorgesteld: dat de verdachte verplicht is zich een aantal weken te laten opnemen indien de reclassering dat nodig vindt. Dergelijke constructies worden door rechtbanken vrijwel nooit toegestaan. In TBS-zaken is het echter vrijwel standaard een voorwaarde voor VO.

Dat is echter helemaal niet nodig. De wet voorziet namelijk zelf in de mogelijkheid de rechter hierover te laten beslissen. Op grond van artikel 509jbis Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie een vordering bij de rechtbank indienen om de TBS-er te verplichten zich gedurende maximaal zeven weken (met een mogelijkheid van verlenging met nog eens zeven weken van die termijn) te laten opnemen in een kliniek, een zogenaamde “crisisplaatsing”. De rechter moet binnen drie dagen op een dergelijke vordering beslissen.

Veel gehoord nadeel hiervan is dat de reclassering niet snel genoeg zou kunnen handelen. Soms is een snelle opname nodig om verder afglijden van de TBS-er te voorkomen, bijvoorbeeld bij harddrugsgebruik of ontstane psychose. Overwogen zou kunnen worden dat de rechtbank bij TBS-ers die hiervoor gevoelig zijn een soort mini-time-out in de voorwaarden opneemt, net lang genoeg om een beslissing op de vordering van de officier van justitie af te wachten.

Steeds meer rechtbanken menen dat het opnemen van een verplichting mee te werken aan een time-out niet nodig is nu de wet in de mogelijkheid van een crisisplaatsing voorziet. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 16 juni 2017. Maar ook de rechtbank Den Haag heeft soortgelijk beslist op 29 november 2016, net als de rechtbank Overijssel, locatie Almelo op 20 juli 2017 (beide niet gepubliceerd). De heersende overweging is dat de rechtbank van oordeel is dat artikel 509jbis Sv voldoende veiligheidswaarborgen biedt in geval van crisis.