De interne rechtspositie is niet voor alle TBS-ers gelijk. Voor sommigen geldt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), voor anderen de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ). Dat is afhankelijk van de kliniek waarin de TBS-er is opgenomen. Wordt hij opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (de FPC’s, de “echte” TBS-klinieken), dan geldt de BVT, wordt hij opgenomen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), dan is dat op het terrein van een reguliere GGZ-instelling en valt hij onder de Wet BOPZ. Voorbeelden van klinieken waarbij de Wet BOPZ geldt, zijn de klinieken van Trajectum (waaronder Hoeve Boschoord) en De Woenselse Poort.

Dat betekent niet dat voor die patiënten alleen maar de Wet BOPZ geldt. De plaatsingsbeslissing wordt genomen door de Selectiefunctionaris (formeel de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) en ook voor het vrijhedenbeleid geldt de Verlofregeling TBS, hoewel daarin alleen wordt gesproken over “FPC’s” (zie artikel 51 lid 2 Wet BOPZ). Indien de TBS-er het niet eens is met de plaatsingsbeschikking, dan kan hij, net als TBS-ers die in een FPC geplaatst zijn, tegen die beslissing beroep bij de RSJ indienen, bijvoorbeeld zelf met dit formulier, maar ook een advocaat kan dat namens hem doen. Voor overige beslissingen is hij aangewezen op de klachtmogelijkheden die artikel 41 Wet BOPZ hem biedt.

Voor TBS-ers die in een FPC verblijven, geldt de BVT en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (RVT). Op basis van deze regelingen kan beklag dan wel beroep worden ingediend tegen beslissingen van het hoofd van de inrichting (of diens plaatsvervanger) in de in artikel 56 e.v. BVT genoemde gevallen.

Op de website van het kenniscentrum van de commissie van toezicht zijn uitspraken op beklag te vinden, maar ook (onder wetgeving, forensische zorg) de geldende ministeriële regelingen en de memorie van toelichting op de BVT. Hetzelfde geldt voor de RSJ (Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming) die beslist op beroep.

Er zijn een paar verschillen van belang:

  • tegen de beslissing van de beklagcommissie wordt o.g.v. de BVT beroep ingesteld bij de RSJ, o.g.v. de Wet BOPZ bij de rechtbank
  • in de BVT bedraagt de beroepstermijn zeven dagen, in de Wet BOPZ 6 weken
  • de rechtbank kan bij niet-naleving van de beslissing aan de kliniek een dwangsom opleggen (artikel 41a lid 14 Wet BOPZ)
  • voor schorsing van de beslissing moet o.g.v. de BVT een verzoek bij de RSJ worden ingediend, o.g.v. de Wet BOPZ beslist de beklagcommissie zelf over de schorsing (artikel 41 lid 4 Wet BOPZ)
  • de klachtencommissie o.g.v. de Wet BOPZ kent niet zelfstandig schadevergoeding toe:

Een voor TBS-ers belangrijk verschil in de te volgen procedures (op grond van de BVT of de Wet BOPZ), is dat de RSJ  standaardbedragen voor tegemoetkomingen hanteert. Indien een beroep gegrond wordt verklaard (dit geldt ook bij een gegrond beklag bij de commissie van toezicht), dan wordt direct in de beslissing opgenomen welke schadevergoeding de kliniek daarvoor aan de TBS-er moet betalen. Bij een procedure op grond van de Wet BOPZ gebeurt dat niet. Tegen de ongegrondverklaring van een klacht bij de beklagcommissie (in de zin van de Wet BOPZ) kan beroep bij de rechtbank worden ingediend op grond van artikel 41a Wet BOPZ en pas bij die gelegenheid kan schadevergoeding gevraagd en toegewezen worden (artikel 41b Wet BOPZ). Een afzonderlijke procedure voor het vragen van schadevergoeding is er niet, wat problemen kan opleveren indien de klacht door de beklagcommissie gegrond is verklaard, maar de kliniek weigert een schadevergoeding te betalen. In dat geval resteert een procedure bij de civiele rechter. Een gegrond verklaarde klacht is echter niet hetzelfde als een onrechtmatige handeling, wat voor een civiele rechter voorwaarde voor het toekennen van schadevergoeding is.