Op 18 februari 2020 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de gemaximeerde TBS, naar aanleiding van een cassatie in het belang der wet. De Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had op 16 mei 2019 bepaald dat de vier jaren van een gemaximeerde TBS alleen betrekking hebben op de duur van dwangverpleging. In de betreffende casus was de dwangverpleging van de TBS-gestelde voorwaardelijk beëindigd geweest en later (na een voorlopige hervatting van de dwangverpleging) hervat. In totaal had de dwangverpleging zelf iets meer dan drie jaar geduurd. Daarna volgde een vordering tot verlenging van de TBS. Bij de verlengingszitting heeft het Gerechtshof uitgerekend hoeveel dagen er resteerden (vier jaar minus de tijd die deze TBS-gestelde dwangverpleging had gehad) en heeft de TBS verlengd met dit aantal dagen (296 dagen). De Hoge Raad heeft dit arrest op meerdere punten onjuist verklaard, onder andere:
– een gemaximeerde TBS duurt in totaal vier jaar;
– tot die vier jaar behoort ook de tijd waarin de dwangverpleging voorwaardelijk was beëindigd;
– tot die vier jaar behoort ook de periode van voorlopig hervatte dwangverpleging;
– TBS kan enkel met één dan wel twee jaar verlengd worden en dus niet met een kortere of afwijkende periode
Dit arrest van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat een net voor het einde van de gemaximeerde TBS voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging niet langer kan duren dan tot vier jaar na de ingangsdatum van de TBS zelf. De TBS eindigt dan van rechtswege.